Geschiedenis van Stadskanaal
Aanleg van het kanaal en de eerste bewoners
De aanleg van het kanaal en de bouw van de plaats werden voorafgegaan door een geheim besluit van de stad Groningen in 1762, waarin overeen werd gekomen om vanaf de Groninger stadslanden in het geheim ook de Drentse gronden te gaan vervenen. Daartoe moest een kanalenstelsel naar het zuidoosten worden gegraven om vandaar uit ook het veen uit de Drentse gebieden te kunnen afvoeren. De traditionele ‘stichtingsdatum’ van de plaats is 11 februari 1765, toen de burgemeester en de raad van de stad Groningen het besluit namen om het Oosterdiep bij Wildervank te verlengen tot aan Bareveld en van daaruit parallel aan de Semslinie 335 meter ten noordoosten daarvan een nieuw kanaal te graven naar het zuidoosten om de veenkoloniën van het zuidoosten van de provincie Stad en Lande en het oosten van het Landschap Drenthe te kunnen vervenen. Dit werd het Stadskanaal, dat letterlijk “kanaal van de Stad (Groningen)” betekent. Het kanaal werd door een honderdtal Groningse en Duitse arbeiders met de hand gegraven onder leiding van verveners als Jan Uniken en de families Van der Tuuk, Bosscher, Spier en Oosterwijk. Het Stadskanaal kreeg een dubbel kanalenstelsel met een hoofddiep en een achterdiep. Het achterdiep kreeg de naam Boerendiep, dat vanaf 1783 werd gegraven. De eigenlijke stichting van de plaats vond echter pas plaats in 1787 toen de eerste veenplaatsen werden uitgegeven en de eerste twaalf houten huizen van Stadskanaal verrezen ten noorden van de Pekelderweg (de huidige Scheepswerfstraat) op de hoek met de Pekelderstraat. Aan overzijde van het Pekelderdiep staat sinds 2002 aan een onverhard weggetje (bereikbaar vanaf de weg Noorderdiep) achter de huizen het kunstwerk ‘1787’ van Jorgen Leijenaar ter nagedachtenis aan deze eerste bewoners.[4] Kort daarop verrees nog een 13e woning, waarschijnlijk voor de stadsopzichter. De eerste huizen verrezen bewust aan noordzijde van het kanaal omdat de stad Groningen alleen Groningers en geen Drenten als bewoners wilde. Deze houding zorgde ervoor dat er tot op heden veel minder huizen aan zuidzijde van het kanaal staan.[5] Vervolgens werd de eerste houten sluis (het Springersverlaat) aangebracht in het kanaal. In 1789 was het het hoofddiep gevorderd tot de Buinerstreng (de huidige Buinerweg). In eerste instantie waren de huizen van de plaats verdeeld over de gemeenten Wildervank, Onstwedde en Pekela. In 1802 werd de eerste ‘Stadskanaalster’ geregistreerd (een dopeling). In 1810 waren er volgens een schoolopziener echter al 66 schoolkinderen, waarvoor in 1816 een school werd gebouwd. De bewoners van deze afgelegen veenkolonie waren zeer arm: De schoolopziener schreef “Deze veenkolonie […] bestaat tot nog toe meest uit geringe bewoners van hutten en kleine huisjes bij het nieuwe veen gebouwd; onbeschaafdheid heerscht hier nog in eene groote maat.“[5] De eerste bewoners werden ook wel beschouwd als anarchisten die bij onenigheid over het loon in staking gingen of zelfs het veen in brand staken.[3] Het vormde een van de plekken waar mensen woonden die liever onder de radar bleven. In de buurt zwierven dieven rond die onder andere schapen stalen. Ook werd er veel gesmokkeld in dit afgelegen gebied[6]
Rond 1800 ontstond onenigheid tussen de Groningers en Drenten over wie de kosten zou moeten betalen voor de aansluiting van de Drentse veengebieden op het Stadskanaal. De Drenten legden monden aan naar het kanaal, maar de stad liet deze weer dichtgooien. Ook werd de verdere aanleg van het kanaal eerst stopgezet. Na een bezoek van koning Willem I in 1814 werd overeengekomen dat de Drenten mee moesten meebetalen en werd de aanleg weer voortgezet. In 1815 was het kanaal gevorderd tot de plek van de latere watertoren van Stadskanaal. Het kanaal zorgde voor een enorme groei van de plaats. Tussen 1818 en 1849 nam de bevolking met 600 procent toe, waardoor er een lintdorp van vooral boerderijen en woonhuizen ontstond aan beide zijden van het hoofddiep en aan noordzijde van het Boerendiep. De 8 schutsluizen in het kanaal (waarvan 3 in Stadskanaal) zorgden voor veel oponthoud bij de turfschepen, die vaak lang moesten wachten. Op deze plekken verrezen veel winkels zoals bakkers, kruideniers, slagers en ‘lapjeslui’ waar de schippers inkopen konden doen.[7] In 1830 verrees de eerste (hervormde) kerk, gevolgd door een (afgescheiden) kerk in 1835, een katholieke kerk in Zandberg in 1843 en een doopsgezinde vermaning in 1851.[7] Ook uit die tijd dateert de Familiebegraafplaats Uniken van de eerder genoemde verveender Jan Uniken. Tegenover de Dalweg verrees tussen het Springersverlaat en de weg naar Gasselterboerveenschemond het gehucht Bonnermond (de enige mond op Gronings grondgebied), dat later opgenomen werd in de kern van Stadskanaal.[8]
Industrie en spoorverbindingen
In 1856 bereikte het kanaal Ter Apel. Door het verder verlengen van het kanaal tot Munnekemoer bij de Duitse grens in 1865 nam het verkeer over het kanaal toe. Ook verplaatste het centrum zich hierdoor van haar oorspronkelijke locatie ten oosten van de Pekelderstraat verder naar het zuidoosten, om in de jaren 1930 uit te komen in het gebied tussen de Drouwenermond en de Buinermond. De arme dalgronden die achterbleven na de vervening werden lange tijd niet bemest omdat de arme bewoners geen geld hadden om de dure stadsdrek te kopen. Met de introductie van de kunstmest en de opkomst van de aardappel vanaf ongeveer 1850 werden de gronden echter door externe kolonisten opgekocht en met name vanaf het Boerendiep tot ontwikkeling gebracht. Zij lieten hier ook een aantal oldambtster boerderijen bouwen. De aardappel leidde vanaf het tweede deel van de 18e eeuw tot de bouw van enkele moutstokerijen langs het kanaal (van Johannes van der Tuuk en Smit & Bosscher), waarbij het afval van de aardappels gevoederd werd aan ossen die in een aangrenzende stal werden vetgemest voor export naar Engeland. Vanwege de kleine schaal van de landerijen verrezen er vooralsnog geen strokartonfabrieken. De moutstokerijen konden uiteindelijk echter niet op tegen de goedkopere en kwalitatief betere moutwijn uit Schiedam en sloten daarop hun deuren. In 1861 kreeg Stadskanaal een spoorverbinding met Veendam door de aanleg van een paardentramlijn door de Eerste Groninger Tramway-Maatschappij. In 1866 werd op de plek van de voormalige moutstokerij van Smit & Bosscher aardappelmeelfabriek “Stadskanaal” opgericht door Willem Albert Scholten.[9] In 1871 waren er verder vijf scheepswerven en een groot aantal smederijen bij Stadskanaal. In 1910 was het aantal scheepswerven tussen Bareveld en de IJzeren Klap bij Musselkanaal gestegen tot 16. Hier werden zowel turfschepen, kust- als zeeschepen gebouwd.
Pas rond 1900 -lang na Hoogezand-Sappemeer en Veendam- verrees de eerste industrie van enige betekenis bij de plaats. In 1895 kwam een paardentramlijn naar Ter Apel gereed. In de jaren 1900 werd Stadskanaal aangesloten op de spoorlijnen van de NOLS: In 1905 werd de plaats aangesloten op de spoorlijn Zwolle – Stadskanaal en in 1910 op de spoorlijn Stadskanaal – Zuidbroek. In 1924 volgde nog de spoorlijn Stadskanaal – Ter Apel Rijksgrens van de S.T.A.R.. Hierdoor werd het in 1903 gereed gekomen Station Stadskanaal een groot spoorwegknooppunt met meer dan 400 spoorwegemployé’s. In de hoogtijdagen vertrokken dagelijks 14 treinen naar Zuidbroek, 8 naar Assen en 6 naar Coevorden. Rondom het station ontstonden veel bedrijven en ook een nieuw stadscentrum met veel fraaie bedrijfsgebouwen, villa’s en winkelpanden.[7] In 1882 was hier reeds het nieuwe raadhuis van de gemeente Onstwedde verrezen.
In 1910 verrezen de coöperatieve strokartonfabriek “Ons Belang” en de coöperatieve aardappelmeelfabriek C.V. ‘Ons Belang’), in 1914 gevolgd door aardappelmeelfabriek “De Twee Provinciën” aan het Stadskanaal ten noorden van het Pekelderdiep nabij de Gele Klap. Deze laatste fabriek was de grootste van Nederland (12,5% van de nationale productie).[10][11] Ook verrezen een confectiefabriek en een aantal constructiewerkplaatsen bij de plaats en over de Drentse grens in Nieuw-Buien twee glasfabrieken.
Eerste uitbreiding: Parkwijk
De fabrieken zorgden voor veel werkgelegenheid en een grote bevolkingsgroei. Deze huizen verrezen op open plekken in de bebouwingslinten langs het hoofddiep, de monden en nabij het centrum tussen het hoofddiep en het Boerendiep. Eind jaren 1920 ontwierp gemeentearchitect Meinen een eerste uitbreidingsplan voor het gebied tussen het Stadskanaal en de S.T.A.R.-spoorlijn tussen de Buinermond en Drouwenermond in het Onstwedder deel van Stadskanaal. Deze Parkwijk werd gerealiseerd met behulp van de werkverschaffing vanaf de jaren 1930 en ligt gecentreerd rond de Stationslaan tussen het kanaal en het station. Aan weerszijden van deze weg, nabij het station en in het Julianapark ten oosten daarvan verrezen villa’s, aan westzijde van de Stationslaan burgerwoningen en aan oostzijde van het Julianapark naast veel sociale huurwoningen (zoals langs de Oranjestraat) ook ‘t Hofje met woningen voor bejaarden. Ook verrezen in deze wijk een HBS (1919), een ijsbaan en een openluchtzwembad.[12] Ondertussen verdwenen de meeste spoorlijnen weer onder druk van de opkomst van het wegvervoer: In de jaren 1950 werd het nog resterende spoor alleen nog voor goederen gebruikt. Ook het kanaal, waarover ooit 40.000 schepen per jaar voeren, moest het afleggen tegen het vervoer over de weg.[5]
Philips en de groei van Stadskanaal
Na de Tweede Wereldoorlog groeide Stadskanaal sterk. Voornaamste oorzaak hiervan was het feit dat de gemeente Onstwedde Philips in 1955 wist te bewegen om een fabriek voor halfgeleiders te bouwen op het nieuwe bedrijventerrein Dideldom. Deze komst zou de aanwezige grote werkloosheid in het gebied in een klap teniet doen. In eerste instantie werden de gemeentewerven aan de Oude Markt beschikbaar gesteld aan Philips. In 1956 was het aantal werknemers opgelopen tot 200 en werd een tijdelijke productiefaciliteit gebouwd aan de Vledderweg. In 1960 werd uiteindelijk de grote fabriekslocatie aan de Brugstraat en Electronicaweg in gebruik genomen, waar dat jaar reeds 1.000 medewerkers werkten en vervolgens ook een beeldbuisfabriek werd gevestigd, waardoor het aantal werknemers opliep tot meer dan 3.000. Voor de vestiging van Philips werden een middelbare technische school, een sportcomplex en een vliegveld (Vliegveld Stadskanaal bij Vledderveen in 1961) gerealiseerd. Ook werden de reeds bestaande plannen voor een schouwburg (Theater Geert Teis in 1967) en bibliotheek om deze reden doorgezet. Het tijdelijke Gezondheidscentrum werd in 1968 vervangen door het nieuwe Refaja Ziekenhuis.[13] Een van de drijvende krachten achter deze plannen was ondernemer Grietinus Zwartsenberg. De gelden voor de industrialisatie van Stadskanaal kwamen deels van het Rijk, dat Stadskanaal in 1959 had aangewezen als een van de industriekernen van Groningen.[14]
Voor deze werknemers werden nieuwe wijken opgezet zoals het plan Ter Maars, waarbij ten noordoosten van het vroegere Boerendiep vanaf 1959 in vier jaar tijd de uitlegwijk Maarsstee uit de grond werd gestampt.[15] Daarvoor werd in 1960 ook het Boerendiep gedempt om er een brede verkeersweg overheen te kunnen aanleggen. In de jaren 1960 werd vervolgens de wijk Maarswold aangelegd, gevolgd door de wijk Maarsveld eind jaren 1960. Het reeds in aanbouw zijnde Ceresdorp (1953) onder Musselkanaal werd in 1977 eveneens uitgebreid om Philips-medewerkers te kunnen huisvesten. Bij dit dorp ontstond het gelijknamige Ceresmeer, dat door dumpingen van Philips tussen 1965 en 1975 zwaar vervuild raakte met barium afkomstig van onder andere glasafval van beeldbuizen. Ten zuidoosten van Maarsstee verrezen vanaf 1975 de wijken De Hagen, de Vogelwijk en de wijk De Borgen, waarvan de laatste pas eind jaren 1990 was volgebouwd. Hierdoor groeide Stadskanaal uit tot de op een na grootste gemeente van de provincie, na de stad Groningen.
Met de industrialisatie sneuvelden veel veenkoloniale kenmerken van Stadskanaal en veel karakteristieke winkelpanden. Met de nieuwe wijken verschoof het centrum van Stadskanaal opnieuw, ditmaal naar het gebied tussen de oorspronkelijke lintbebouwing van het kanaal en de uitbreidingswijken ten noorden daarvan. In 1970 werd hier een nieuw winkelcentrum gebouwd met moderne zakenpanden. Tussen de nieuwe wijken van Stadskanaal werd in 1973 sport- en recreatiegebied Pagedal geopend.